De maand januari staat wat de VPRO betreft voor een belangrijk deel in het teken van de wetenschap. Zes gerenommeerde wetenschappers gingen in op Wim Kayzers uitnodiging om uitgebreid te praten over de stand van de hedendaagse wetenschap en de plaats van de mens daarin, over hun persoonlijke drijfveren en over de vraag in welke richting de eerstkomende eeuw naar oplossingen gezocht zou moeten worden. Neuroloog Oliver Sacks bijt het spits af, maandagavond gevolgd door de Britse biochemicus Rupert Sheldrake. De weken daarop komen achtereenvolgens aan bod de Amerikaanse filosoof Daniel C. Dennett, de Engels/Amerikaanse wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin, de Engels-Amerikaanse fysicus Freeman Dyson en de Amerikaanse paleontoloog Stephen Jay Gould. De reeks wordt op zondag 24 januari afgerond met een avondvullende ΓÇÿsamenkomstΓÇÖ, waarbij de zes onderling in debat zullen gaan.
De eerste maal dat we Wim Kayzer spreken, ergens in november, heeft hij er nog een hard hoofd in (‘Drie januari is de eerste uitzending’), maar inmiddels legt hij de laatste hand aan zijn ‘vertelling’ Een Schitterend Ongeluk. Bijna veertien uur uitzendtijd zal de reeks met zes gereputeerde wetenschappers in beslag nemen. Verdeeld over zeven dagen: individuele gesprekken van één uur en drie kwartier en een afsluitende samenkomst waarin het zestal gedurende drie uur op elkaar wordt losgelaten.
Tot z’n verrassing reageerden ze allemaal positief, soms bijna juichend, op zijn uitnodigingsbrief. ‘Ik had in eerste instantie meer mensen uitgenodigd omdat ik bijna zeker wist dat niemand zou meewerken. Toen overviel me de verbijsterende gewaarwording dat ook mensen als Leon Lederman (fysicus) en Crick & Watson (de ontdekkers van de DNA-helix) ook vriendelijk terugschreven dat ze heláás dit jaar geen tijd hadden, maar áls ik volgend jaar… dan heel graag… Heel bizar.’ Desondanks benadrukt Kayzer dat het huidige zestal toch wel ongeveer zijn eerste keus was (‘afgezien van Elias Canetti, maar die heb ik niet eens gevraagd, want die geeft écht nooit interviews’).
ΓÇÿHet is tamelijk merkwaardig dat deze mensen, die agendaΓÇÖs vol hebben tot 1996, ooit akkoord zijn gegaan met dit project, dat ze toch dagen en dagen zou gaan kosten.ΓÇÖ
Vanwaar juist dit zestal?
‘Het is intuïtief hoe je zo’n groep verzamelt. En als er iemand afvalt dan zoek je er iemand anders bij die dat vacuüm opvult, daar zit absoluut geen grote visie achter. Ik heb gewoon het gevoel dat in plaats van die persoon díe moet. En wat de samenstelling op zich betreft, ik vond dat uit de paleontologie überhaupt Stephen Jay Gould aanwezig behoorde te zijn. Vraag me niet waarom, maar ik wist a priori dat ook Oliver Sacks erbij moest zijn. De fysica moest buitengewoon sterk vertegenwoordigd zijn, nou… Freeman Dyson is niet de allerkleinste op zijn gebied. En zo vond ik ook dat een meer holistische benadering vertegenwoordigd behoorde te zijn, dat werd Rupert Sheldrake. Stephen Toulmin is de wetenschapsfilosoof, de man van wie je een soort ‘sweeping overview’ op de wetenschap kunt verwachten. En last but not least hebben we dan nog Daniel Dennett, de filosoof die zich met bewustzijn en kunstmatige intelligentie bezighoudt en ook weer heel anders denkt dan de rest. Er zit wel een structuur in, maar het is meer wat snuiven en intuïtief zeggen… zo, dat gezelschap zou ik wel eens bij elkaar willen zien. Eens kijken wat dat oplevert. God zegene de greep…’
Op welke gronden gingen ze akkoord?
‘Nou, niet alleen omdat mijn brief hen niet afschrikte, maar voor een belangrijk deel vanwege de samenstelling van de groep. Bij mijn bezoeken vroeg ik ze in het kort wat te zeggen over andermans werk. Gould riep bijvoorbeeld: “I‘m dying to meet Oliver Sacks” - ze wonen n.b maar 300 kilometer van elkaar af! - en Sacks zei over Gould: ”I see him as a brother”. Die zitten dus in zekere zin op één lijn. De meesten kenden wel elkaars werk, behalve dat van Sheldrake. Sacks, Toulmin en Dyson hadden nog nooit van hem gehoord of kenden alleen vaag zijn naam. Maar voor de samenkomst hebben ze zich natuurlijk wel in zijn werk verdiept. Dan merk je dat er allerlei conflicten en tegenstellingen op de loer liggen. Als je op een rijtje zet wat men mij over elkaar vertelde, dat was niet mals. Als de andere vier bijvoorbeeld over Dennett praten of over Sheldrake, dan kun je maar één ding vermoeden: dat het een grote clash wordt. Die conflicten zitten natuurlijk ook ingebakken, zijn onderdeel van de structuur van het programma, maar zijn niet vooropgezet.’
Niet vooropgezet, maar wel onvermijdelijk.
ΓÇÿVooropgezet was, zo heb ik hen alle zes geschreven, dat ik niet was gesteld op onnodige clashes, op superegoΓÇÖs strijdend om te scoren, om ruzie te maken op kleine punten. Ik wilde echt een poging tot symbiose. Dat is vanaf het eerste moment de opzet geweest. Zes wetenschappers bij elkaar brengen om te kijken waar ze het werkelijk over eens zijn aan het eind van de 20ste eeuw; punten waarvan niemand zegt: daarover zijn we het oneens. Om vandaaruit verder te kijken en vast te stellen waar de problemen voor pakweg de komende eeuw liggen, in welke richting naar oplossingen gezocht moet worden.ΓÇÖ
Geen onnodige clashes. Desondanks laat je niet na om regelmatig vooruit te grijpen op wat bijna wel ΓÇÿonvermijdelijke confrontatiesΓÇÖ moeten worden.
‘Vooraf, tijdens de individuele gesprekken, is duidelijk dat Toulmin niks van Dennetts benadering moet hebben. Sheldrake idem dito. Sacks denkt dat er geen enkele verzoening mogelijk is met Dennett. Dennett denkt dat we na vijf minuten al slaande ruzie krijgen (en vraagt mij: ‘Wat ga jíj dan doen!?). Sheldrake verwachtte vooraf: er komen zes superego’s binnen die er uitsluitend op uit zijn om hun eigen stokpaardjes te berijden. Maar Dyson zei weer: “Vergeet het maar, ze komen bij elkaar en alle conflicten zullen worden toegedekt. Want zo doen wetenschappers dat. In boeken en tijdschriften trekken ze tegen elkaar ten strijde, maar persoonlijk doen ze poeslief tegen elkaar.”
Ze nemen over elkaar absoluut geen blad voor de mond. Dus dan is de vraag: wat gaat er gebeuren tijdens de samenkomst?ΓÇÖ
En ik moet zeggen dat ik het gaandeweg mijn reizen naar Boston, New York, Cambridge enz. echt een gotspe vond dat ik ze ooit had aangeschreven met de mededeling: ΓÇ£De samenkomst, de ziel van het project, zie ik als een poging tot symbiose aan het eind van de 20ste eeuw.ΓÇ¥ Toen ik nummer zes had gesproken dacht ik: je bent gek dat je ooit zo iets hebt kunnen schrijven; dit getuigt van een wereldvreemd optimisme.
De messen - nee, eigenlijk meer de floretten - waren geslepen; vriendelijk, elegant, en je kon eigenlijk niet anders verwachten dan dat die ΓÇ£poging tot symbioseΓÇ¥ misschien, zoals Dennett zei, de eerste vijf minuten aan de orde zou zijn, en daarna onmiddellijk zou ontaarden in een chaos. Maar het liep uiteindelijk heel anders dan ik had gedacht en beter dan ik had gehoopt.ΓÇÖ
Zit er systeem in de volgorde van opkomst?
‘Lang over geaarzeld, in de opgewekte veronderstelling dat de televisiekijker alle afleveringen ziet. De eerste en de laatste stonden voor mij wel vast. We moesten met Sacks openen, omdat daarin een aantal elementen van de serie al aan bod komen - zonder dat dat heel expliciet wordt. Het is eigenlijk de meest indirecte aflevering die over alle thema’s gaat. Afgezien van hele concrete stukken natuurlijk, zoals over de functie van de herinnering, over een patiënte (Rose R.) uit zijn boek Awakenings, en over migraine (we hebben er toevallig allebei last van) die hij ziet als een soort allegorie voor de wijze waarop het universum zichzelf ordent en regelt.
En ik wilde sowieso met Gould eindigen. Met hem gaat het natuurlijk over onze verschijning in de evolutie en ├╝berhaupt over het begrip evolutie. Wat zijn de ontwikkelingen binnen de evolutieleer en wat betekent de verschijning van de mensen in de evolutie?
Daartussenin hebben we Sheldrake, met wie het voor een belangrijk deel is gegaan over zijn hypothese van ΓÇÿmorfogenetische veldenΓÇÖ en ΓÇÿvormende veroorzakingΓÇÖ. Freeman Dyson is geobsedeerd door de toekomst; veel gepraat over toekomstige ontwikkelingen in de ruimtevaart, maar ook over WOII, toen hij werkzaam was voor het Bomber Command van de RAF. Hij schetst ongekende perspectieven, net zoals trouwens Dennett. Die is er van overtuigd dat het bewustzijn in principe goed uitneembaar is en dat je het dus in een nabije toekomst, als je dat zo nodig wilt, in een computer of robot kunt inbouwen. De functie en de vorming van het bewustzijn spelen dus een grote rol. En bij Toulmin ging het ook weer over van alles en nog wat, maar met als speerpunt hoe we er aan toe zijn na drie eeuwen Cartesiaans denken. Wat is er eigenlijk misgegaan de laatste driehonderd jaar zowel op het gebied van de filosofie als van de wetenschap.ΓÇÖ
Zowel Sacks, Dennett als Sheldrake confronteer je met de kwestie ΓÇÿwaar het geheugen zitΓÇÖ.
ΓÇÿJa, dat is zoΓÇÖn standaardvraag waaruit de kijker al een indruk krijgt over hun verschillende manier van denken; of juist van hun overeenkomst.
De functie, de plaats van de herinnering, is trouwens echt een fascinerend fenomeen. Aan de ene kant is het zo dat alle zes het er overeens zijn dat je wat je bewustzijn doet is: je herinnering voortdurend transformeren. Het is geen film die uit beeldjes is opgebouwd en die je later nog eens helemaal kunt afdraaien. Nee, alles wordt voortdurend opnieuw gerangschikt, door elkaar gegooid, hele stukken worden er uitgesneden, verwijderd. Herinnering is als het ware iets wat met je meegroeit in de loop van je leven. Dus het is ook een soort falsificatie. Dat is er inherent aan.
Tegelijkertijd is een van de verbazingwekkende fenomenen dat allerlei details uit het derde, vierde, vijfde levensjaar, die eigenlijk nergens toe lijken te doen, plotseling op bijvoorbeeld 60- of 70-jarige leeftijd weer naar boven komen en controleerbaar juist zijn. Die zijn over een periode van driekwart eeuw ‘ergens’ bewaard en een getrouwe afspiegeling van de situatie vroeger en juist weer níet getransformeerd, maar intact gebleven. Kortom, wat is werkelijkheid en wat is verbeelding in je eigen geheugen? Hoe werkt dat? Steeds toen ik onderweg was heb ik me moeten bedwingen om niet alleen dáárover te praten.
Telkens als we op het gebied van de herinnering kwamen ging iedereen rechtop zitten, omdat ze wisten dat dit een thema was waar de wetenschap uit het spoor begint te lopen in plaats van iets wijzer te worden. Dat is heel merkwaardig, want we beginnen van het bewustzijn op zichzelf steeds meer te begrijpen. We weten welke functies in welke temporaalkwab gelocaliseerd zijn, we weten een heleboel dingen, maar ΓÇ£HerinneringenΓÇ¥, het ΓÇ£GeheugenΓÇ¥!? Datgene waardoor je in feite gevormd wordt - want zonder geheugen ben je niemand - daarover weten we zo goed als niks.
Vooral na de gesprekken met Dennett en Sacks had ik ook het gevoel dat ik eigenlijk op pad had moeten gaan met maar één thema, en daar dan 14 uur over doorgaan. Wat weten we van de wijze waarop de tijd in ons wordt opgebouwd? Zo zou je herinnering kunnen definiëren. Wat voor sporen laat ze na, wat voor falsificaties treden er op, hoe reconstrueren we ons eigen verleden om er mee te kunnen blijven leven? Terwijl het zich misschien helemaal niet zo heeft afgespeeld? Hoe kan het dat er tegelijkertijd een laag is waar de “echte” feitelijke herinneringen desalniettemin worden opgeslagen om je te komen jennen op momenten dat je er niet om gevraagd hebt? Maar goed, we moesten het hele wereldraadsel nog doornemen, vanaf Aristoteles tot nu en vanuit diverse disciplines.’
Het wereldraadsel zal weliswaar niet worden ontsluierd, maar dat er de komende 30, 40, 50 jaar ongekende doorbraken op stapel staan is iets waarvan het gezelschap is overtuigd. Ontwikkelingen die zij zelf helaas niet meer zullen meemaken. Kayzer wijst op het interview in VN met de pas overleden beroemde Nederlandse sterrenkundige Oort. ΓÇÿDat is doortrokken van de nostalgie dat we misschien dichtbij de oplossing zijn van bepaalde elementaire vragen, zoals: wat gebeurde er op het moment van de Big Bang? En zoΓÇÖn Oort, die zelf belangrijke bijdragen heeft geleverd, gaat dan dood, godbetere het. Hetzelfde geldt voor Sacks en in nog sterkere mate voor Dyson. Die hebben het gevoel dat er nu heel rap ongelooflijk veel dingen boven tafel komen. Sacks verwacht bijvoorbeeld dat er binnen 25, 30 jaar een totaal andere kijk zal ontstaan op de biologie van het bewustzijn. Het is voor hem een ellendige gedachte dat hij dat niet meer zal meemaken, domweg omdat hij dan al dood is. Dyson idem dito. Als ik vraag: als jullie over 50 jaar weer tot leven zouden komen, wat zou je dan als eerste doen? antwoorden ze zonder aarzelen: ΓÇ£The Scientific American kopen! Kijken hoe het ervoor staat.ΓÇ¥ En uitgerekend die mensen, stuk voor stuk behept met een enorme, bijna kinderlijke nieuwsgierigheid, een enorme honger naar kennis, die zien nu die kennis zich ongelooflijk snel vermeerdert de man met de zeis in de verte aankomen.ΓÇÖ
‘Aan de andere kant,’ vertelt Kayzer, ‘als het over het verschijnsel mens gaat hebben ze toch ook weer iets relativerends. De verschijning van de mens als een (on)gelukkig toeval in de evolutie. Als je zo denkt, dan krijg je iets laconieks en dan kijk je anders naar Somalië of Joegoslavië. Het is niet zo dat zij niet weten wat er zich afspeelt. Alleen, hun reactie erop is buitengewoon anders. Maar daar wil ik niet op vooruitlopen, want dat zit in die samenkomst. Wat gebeurt er eigenlijk om ons heen? Wat richt het bewustzijn aan? Hoe verandert het de wereld? Dan gebeuren er plotseling dingen in de samenkomst waar ik van verbazing van achterover viel. En in stilte moest schateren.’
Zou je zoΓÇÖn project met een Nederlands gezelschap kunnen uitvoeren?
‘Natuurlijk wel, maar... dan denk ik toch al gauw weer aan mensen als Dirk Struik (de wiskundige, 98 jaar inmiddels) in de VS, en aan Abraham Pais (auteur van de beroemde Einsteinbiografie ‘Subtle is the Lord’). De eerste Nederlanders waar ik aan denk zijn zij die in den vreemde een schitterende carrière hebben opgebouwd terwijl er hier nauwelijks achting voor hen bestaat. Heel merkwaardig dat een heleboel grote mensen, vooral in de sfeer van de bèta-wetenschappen Nederlanders zijn, maar allemaal uitgeweken naar het buitenland.
Ik houd niet van algemeniseren, maar ik merk wel dat over-het-algemeen-gesproken Nederlandse wetenschappers een heel andere manier van discussiëren hebben dan het gezelschap waar het nu om gaat. Dit zijn mensen die openstaan voor allerlei mogelijke vragen. Bij hen zit iets in waar ik buitengewoon van gecharmeerd ben; dat oude idee van de Alma Mater waar de homo universalis zich ontwikkelt, waar mensen niet als piskijkers alleen maar bezig zijn met één deel van de werkelijkheid, met één klein vakgebied. In de Nederlandse wetenschapscultuur wordt mijns inziens toch voor een aanzienlijk deel dat soort piskijkerij bedreven. Mensen waarmee je wel over een deel van de genetica, of over een deel van het kankeronderzoek kunt praten, maar owee, als je je even buiten dat terrein begeeft. Dan krijg je een schrikreactie, zoiets van: Oh, maar hier weet ik niks van! Dat is buitengewoon moeilijk discussiëren.
Dus, die cultuur van je vakgebied vermengen met andere vakgebieden... Toulmin is daar een representant van. Iemand die uit de natuurkunde voortkomt, zich vervolgens ging afvragen hoe hij die natuurkunde moest interpreteren in filosofische zin, met Wittgenstein in contact komt, en nu gefascineerd is… bijna geobsedeerd, door wat er in de 17de eeuw is gebeurd met Descartes, Newton, Leibniz. Die ook zegt: je kunt niet geïnteresseerd genóeg zijn in veel verschillende dingen. Een filosofie die geen contact zoekt met het hersenonderzoek, geen contact zoekt met de quantummechanica, met de vorderingen op het gebied van de psychologie of de paleontologie is geen filosofie die tegenwoordig nog aan een behoorlijk criterium voldoet. Een van zijn grootste grieven is dat ál die filosofen, waarvan er meer zijn dan Wittgenstein in zijn ergste nachtmerries ooit heeft durven dromen, de filosofie nog steeds om het gedachtenspel alléén beoefenen. Dat ze geen contact hebben met de realiteit en geen contact met wat er in de wetenschap speelt.
Nogmaals, ik denk dat je prima groepen bij elkaar kunt krijgen die buitengewoon fascinerend kunnen praten, maar over het algemeen… Ik denk dat het ook te maken heeft met het feit dat in Nederland een hele sterke cultuur bestaat van het ‘bestraffen’. Als je in Nederland iets buiten je vakgebied durft te zeggen word je gestraft. Benauwenis, onderlinge jaloezie, kinnesinne, die cultuur is hier heel sterk en dat is tegengesteld aan het idee van de homo universalis die in de Alma Mater om zich heen zijn collegawetenschappers verzamelt, bij wijze van spreken van de literatuur tot de neurologie en de sterrenkunde en die zich afvraagt: hoe zit het eigenlijk met onze opvatting van het bestaan? Als we dat samenvoegen, levert die som misschien iets meer op dan de delen alleen?’