Natuurlijk was het puur toeval.
Het toeval dat hij stierf toen zijn voorganger bij de televisie zijn column zei op Radio 1.
Het was de laatste zondagmorgen van juni en mooi weer.
Hij hield van dat weer.
Ja, want dan kon hij op een hoge fiets naar kantoor, om daar de balkondeuren op de eerste etage te openen.
Dan kon hij nog even - voordat de onherroepelijke afspraken en vergaderingen volgden - oog in oog staan met de kruinen van de volwassen kastanje-bomen in de achtertuin van het pand.
Kruinen waarachter zich de lucht verschool.
De lucht waardoor hij jarenlang duizenden kilometers aflegde om beelden te vergaren.
Beelden die aaneengeregen werden tot zijn eigenzinnige vertellingen.
Daarna bleef de reiziger thuis.
Thuis om anderen de weg door de lucht te wijzen.
Nee, hij was niet uitverteld. Alleen had men zo gedacht om van de maker maar een manager te maken.
Dat was lachen.
En hij lachte nog het hardst.
En dan ging de bril van zijn hoofd.
Ik zag hem nog zitten in het begin van de jaren tachtig.
Op de zolder van de villa met de balkondeuren, achter een tafel die voor bureau moest spelen.
Als je op je tenen ging staan kon je nog net op de bomen in de achtertuin kijken.
Hij directeur van heel de villa?
Hij directeur van heel de televisie?
Hij zakte nog liever door de vloer van de zolder. Toen dat niet één, twee, drie ging liet hij zich meermalen maar van zijn kruk glijden om, veilig onder de tafel, serieus het gesprek voort te zetten.
Bijvoorbeeld over programma's voor kinderen.
Een groot deel van de toenmalige verworven B-tijd ruimde hij in voor de jeugd.
En voor een rubriek helemaal over het buitenland.
Dat was lachen.
En hij lachte nog het hardst.
Meermalen heb ik hem toen als directeur uitgenodigd voor een interview voor dit blad, dat hij consequent dat `blaadje' noemde.
Op mijn vraag volgde dan een lange stilte, waarna hij koel meldde dat daar helemaal niets van in kwam.
Het idee!
Hij had niets te vertellen.
Over hem zelf?
Dat ging niemand iets aan: het idee alleen al.
Het ging om de programma's: punt uit.
Of anders: over die programma's moest ik maar schrijven, en daar grote foto's bij plaatsen als dat er af kon.
Hij wilde voor geen letter op Hilversum lijken.
Hij wilde geen holle en bolle praatjes houden.
Daar zat niemand op te wachten.
Tot ik hem toch met een zuurkoolmaaltijd voor een goed gesprek had gestrikt en hij, bijna verlegen, vertelde over zijn jeugd en zijn ouders.
Alleen de recorder bleek niets te hebben genoteerd.
Ruis meldde de band: mooie, zachte ruis.
Erg?
Hij glimlachte om het gebeuren, zoals hij dat alleen maar kon en zei vrolijk: `Kop op.'
Zijn gezicht stond jaren na die zuurkoolmaaltijd op een geheel andere toon.
De oorzaak was een ideetje om opnieuw leden te werven voor weer een andere campagne.
Het ideetje ging zo: wie honderd nieuwe leden werft krijgt twee minuten zendtijd op de televisie.
Hij informeerde van wie die onzin afkomstig was en ook waarom hij daar niets van afwist.
Ik bekende alles met een rood hoofd.
Hooguit een seconde keek hij me aan om vervolgens de blik naar buiten te richten.
Hij moet toen vast gedacht hebben: in welk gesticht ben ik nu weer beland?
Maar ook kon hij met gemak gedacht hebben: wat doe ik hier?
Waarom maak ik niet gewoon programma's?
En wellicht ook: ik wens met al die onzin helemaal niets meer te maken hebben.
Doch die twee minuten voor honderd leden vonden doorgang en hij maakte er later een regulier programma van.
Inderdaad was hij zuinig.
Zuinig op de zendtijd die hij mocht gebruiken.
En helemaal op de makers die tijd mochten inrichten.
En kwam er kritiek van buiten op hetgeen er in zijn tijd was uitgezonden, dan was het alsof hij daar niet van wilde horen.
Of hij glimlachte weer even.
Met geheimzinnige trekjes om de mond.
Want natuurlijk had hij ook wel gezien dat het soms een fractie anders kon of dat een vraag helemaal niet gesteld had hoeven te worden.
Hij wist dat als geen ander.
En dat vertelde hij ook aan degenen die het betrof: vanachter de houten tafel van zolder, die voor de verandering weer eens in een onbestemde kleur groen was gelakt.
Of hij luchtte zijn hart tegen een maker in een sober koffiehuis aan een verdwaalde gracht.
Hij vertelde zijn kritiek heel zacht doch luid en duidelijk.
En hij schreef wat hij bedoelde en vooral wat hij wilde op briefjes in een minuscuul, doch leesbaar handschrift, gelijk een arts die een heilzaam recept voorschrijft.
Of het recept vervolgens ook werkte moest hij ook maar afwachten.
Dat was inherent aan de wijze waarop hij dacht dat het gemaakt moest worden.
Zeker, dat hield de nodige risico's in.
Risico's die hij niet ontweek.
Risico's waarin hij wilde delen: van het begin tot het einde.
Ik denk dat ze dat heel vroeger, toen bijvoorbeeld de televisie nog moest worden uitgevonden, zoiets als solidariteit noemden.
Hij bracht het iedere dag in de praktijk.
Heel stijf, heel ongemakkelijk met het colbert geheel gesloten.
Die solidariteit van hem was zijn cement waarmee hij zijn makers bijeen wilde houden om een bruggehoofd te vormen voor andersoortige programma's.
Dus nieuwe wegen?
Zeker nieuwe wegen.
Dat was raar.
En helemaal voor de makers die vroeger, toen alles zogenaamd nog kon, het beeld van de omroep bepaalden.
Sommigen wensten continuïteit.
Van hem konden ze die krijgen.
Met hart en ziel, maar dan wel anders, als het even kon.
Te veel gevraagd?
Zonder twijfel, want dat waren de makers van vroeger niet gewend.
En dat las hij dan weer in de media met hem in de hoofdrol.
Repeterende klachten over alles en nog veel meer.
Ondertussen gebruikten die makers wel zijn tijd om van diezelfde ongenoegens kond te doen: bijvoorkeur met een of andere vreemde pruik op.
Moet dat kunnen?
Natuurlijk moet dat kunnen.
En hij?
Weer die glimlach.
En dan een klassiek gebaar naar het kortgeknipte hoofd.
Zogenaamd las hij ook de repeterende klachten, waarbij nog een foto in kleur stond, ook niet.
Of heel even maar: met een half oog of minder.
Niet belangrijk, vond hij die berichtgeving over zijn zaak.
Hij schroefde veel liever voort aan zijn concept, aan zijn bruggehoofd.
En ik zweer dat hij ondertussen dacht: maar waar haal ik in godsnaam de makers vandaan voor mijn bruggehoofd?
De makers, die het genre dat hij ongeveer op het oog had vorm konden geven, waar waren die?
Als hij een slechte bui had vond hij dat ze voorgoed waren uitgestorven.
Maar wanneer die bui was overgedreven vulde hij in zijn schema nieuwe namen in.
Zonder het met zoveel woorden te zeggen kwamen die uit eigen kweek.
Namen die het in het nieuwe seizoen letterlijk moesten gaan maken.
En veel eerder dan gewoonlijk diende hij zijn programmavoornemens voor het nieuwe seizoen in.
Nee, nee hij had geen haast.
Het was gewoon klaar.
Zijn concept had vorm gekregen.
Ja, wat moest hij nog meer zeggen.
Teruggerekend: enkele etmalen voor zijn dood belde hij me op met de mededeling dat hij in aantocht was.
Hij kwam op de fiets.
Even later stond hij in mijn kamer.
Hij schold dat ik zo ver weg zit, roemde de behuizing en trok zijn jasje uit.
We hadden het over zijn project.
Ik moest er nog een keer over horen.
En de zolder waar zijn project wordt opgestart moest ik ook eens zien.
En vooral die kids die daar aan de gang waren: ik moest weten dat er ook een Amerikaan bij is: vers ingevlogen.
Dat was een tovenaar.
Die moest ik zien.
We maakten afspraken.
Afspraken voor de volgende week.
En weg was hij weer op de fiets: de zomer in.
O ja, voor hij opstapte zei hij nog: houd je goed.
Maar natuurlijk was dat toeval.
Boudewijn Paans