
LDAP-zoekconfiguraties en -koppelingen instellen
In Adreslijsttoegang kunt u de koppelingen, zoekbases en het zoekbereik bewerken op basis waarvan Mac OS X naar bepaalde gegevensonderdelen in een LDAP-adreslijst zoekt. Deze instellingen kunt u afzonderlijk bewerken voor elke LDAP-adreslijstconfiguratie die in Adreslijsttoegang is opgenomen. In een LDAP-adreslijstconfiguratie is gedefinieerd hoe Mac OS X toegang krijgt tot gegevens in een LDAPv3- of LDAPv2-adreslijst.
- U kunt de koppeling van elk Mac OS X-recordtype aan een of meer LDAP-objectklassen wijzigen.
- Voor elk recordtype kunt u ook de koppeling van Mac OS X-gegevens, ofwel kenmerken, aan LDAP-kenmerken wijzigen.
- U kunt bovendien de LDAP-zoekbasis en het LDAP-zoekbereik wijzigen op basis waarvan door Mac OS X wordt gezocht naar een bepaald Mac OS X-recordtype in een LDAP-adreslijst.
Belangrijk: Wanneer u Mac OS X-gebruikerskenmerken koppelt aan een LDAP-adreslijstdomein met lees-/schrijfrechten (een LDAP-domein dat niet alleen-lezen is), mag het LDAP-kenmerk dat is gekoppeld aan 'RealName' niet hetzelfde zijn als het eerste kenmerk in een lijst met LDAP-kenmerken die is gekoppeld aan 'RecordName'. Het kenmerk 'cn' mag bijvoorbeeld niet het eerste kenmerk zijn dat is gekoppeld aan 'RecordName' als 'cn' ook al is gekoppeld aan 'RealName'. Als het LDAP-kenmerk dat is gekoppeld aan 'RealName' hetzelfde is als het eerste kenmerk dat is gekoppeld aan 'RecordName', doen zich problemen voor wanneer u in Workgroup Manager de volledige (lange) naam of de eerste korte naam wilt wijzigen.
Voor meer informatie over Mac OS X-recordtypes en -kenmerken raadpleegt u "Mac OS X Server Open Directory Administration For Version 10.3 or Later" (beschikbaar op www.apple.com/server/documentation/).
Om de zoekbases en koppelingen voor een LDAP-server te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
- Klik in Adreslijsttoegang op 'Voorzieningen'.
- Als het hangslotsymbool is vergrendeld, klikt u hierop en geeft u de naam en het wachtwoord van een beheerder op.
- Selecteer 'LDAPv3' in de lijst met voorzieningen en klik vervolgens op 'Configureer'.
- Klik op de knop met het driehoekje naast 'Toon opties' als de lijst met serverconfiguraties niet wordt weergegeven.
- Selecteer een serverconfiguratie in de lijst en klik op 'Wijzig'.
- Klik op 'Zoekacties en koppelingen'.
- Selecteer, indien nodig, de koppelingen die u als beginpunt wilt gebruiken.
Kies uit het venstermenu 'Toegang tot deze LDAPv3-server via' een koppelingssjabloon waarvan u de koppelingen als uitgangspunt wilt gebruiken, of kies 'Aangepast' als u een compleet nieuwe koppeling wilt aanmaken.
U kunt ook 'Van server' kiezen om de koppelingen te wijzigen die momenteel zijn opgeslagen op de LDAP-adreslijst waarvan u de configuratie wijzigt.
- Voeg, indien nodig, recordtypen toe en wijzig de zoekbases.
Om recordtypen toe te voegen, klikt u op de knop 'Voeg toe' onder de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Selecteer in het venster dat verschijnt de optie 'Recordtypen', selecteer een of meer recordtypen in de lijst en klik op 'OK'.
Om de zoekbasis van een recordtype te wijzigen, selecteert u het desbetreffende recordtype in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens in het veld 'Zoekbasis' en wijzig de zoekbasis.
Om een recordtype te verwijderen, selecteert u het desbetreffende type in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken' en klikt u op 'Verwijder'.
Om een koppeling voor een recordtype toe te voegen, selecteert u het desbetreffende recordtype in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens op de knop 'Voeg toe' rechts in het venster en geef de naam op van een objectklasse uit het LDAP-adreslijst. Als u nog een LDAP-objectklasse wilt toevoegen, drukt u op de Return-toets en geeft u de naam van de objectklasse op. In het venstermenu 'Koppel met __ in lijst' kunt u opgeven of alle of een van de vermelde LDAP-objectklassen moeten worden gebruikt.
Om een koppeling voor een recordtype te wijzigen, selecteert u het desbetreffende recordtype in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens dubbel op de LDAP-objectklasse die u wilt wijzigen in de rechterlijst en wijzig de objectklasse. In het venstermenu 'Koppel met __ in lijst' kunt u opgeven of alle of een van de vermelde LDAP-objectklassen moeten worden gebruikt.
Om een koppeling voor een recordtype te verwijderen, selecteert u het desbetreffende recordtype in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens op de LDAP-objectklasse die u wilt verwijderen in de rechterlijst en klik op de knop 'Verwijder' onder deze lijst.
- Voeg, indien nodig, kenmerken toe en wijzig de bijbehorende koppelingen.
Om kenmerken aan een recordtype toe te voegen, selecteert u het desbetreffende recordtype in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens op de knop 'Voeg toe' onder de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Selecteer in het venster dat verschijnt de optie 'Kenmerktypen', selecteer een of meer kenmerktypen uit de lijst en klik vervolgens op 'OK'.
Om een koppeling voor een kenmerk toe te voegen, selecteert u het desbetreffende kenmerk in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens op de knop 'Voeg toe' rechts in het venster en geef de naam op van een kenmerk uit het LDAP-adreslijst. Als u nog een LDAP-kenmerk wilt toevoegen, drukt u op de Return-toets en geeft u de naam van het recordtype op.
Om een koppeling voor een kenmerk te wijzigen, selecteert u het desbetreffende kenmerk in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens dubbel op het onderdeel dat u wilt wijzigen in de rechterlijst en wijzig de naam van het onderdeel.
Als u de koppeling voor een kenmerk wilt verwijderen, selecteert u het kenmerk in de lijst 'Recordtypen en -kenmerken'. Klik vervolgens op het onderdeel dat u wilt verwijderen in 'Koppel met __ in lijst' en klik op de knop 'Verwijder' onder de lijst.
Als u de volgorde waarin de kenmerken worden weergegeven in de rechterlijst wilt wijzigen, sleept u de desbetreffende kenmerken omhoog of omlaag.
- Klik op 'Schrijf naar server' als u de koppelingen in de LDAP-adreslijst wilt opslaan. De server zal deze dan automatisch aan de clients aanbieden.
Om de koppelingen op te slaan, moet u een zoekbasis, de speciale naam van een beheerder (bijvoorbeeld cn=admin,dc=voorbeeld,dc=com) en een wachtwoord opgeven. Als u de koppelingen wegschrijft naar een LDAP-server met Open Directory, is 'cn=config, <achtervoegsel>' de juiste zoekbasis (waarbij <achtervoegsel> het achtervoegsel van de zoekbasis voor de desbetreffende server is, bijvoorbeeld 'dc=voorbeeld,dc=com').
De LDAP-adreslijst biedt de koppelingen aan alle clients aan die zijn ingesteld om automatisch te zoeken.
De LDAP-adreslijst biedt de koppelingen ook aan clients aan die handmatig zijn ingesteld om koppelingen van de server te ontvangen.